Duivendaal Wageningen
Bron: Wageningen UR
Grontmij Nederland B.V.
Titel : Duivendaal Wageningen
Subtitel : Cultuurhistorische verkenning
Datum : 21 november 2012
Auteur: ir. Renée C. E. Koning

1 Inleiding
Duivendaal is een gebied van ongeveer 3,5 hectare groot, grenzend aan de binnenstad vanWageningen. Duivendaal wordt al meer dan een eeuw gebruikt voor onderwijs en onderzoek.
Een zestal gebouwen op Duivendaal hebben de status van gemeentelijk monument.
Deze verkenning gaat in op de cultuurhistorische betekenis van Duivendaal en haar gebouwen.
Door het in kaart brengen van de ontstaansgeschiedenis, de historisch ruimtelijke ontwikkeling en de architectonische en ruimtelijke kwaliteiten van Duivendaal krijgen wij een beeld van de waarde van het erfgoed. De waarde van het erfgoed is van belang voor de integrale belangenafweging voor toekomstige ontwikkelingen.
2 Ontwikkeling Duivendaal
2.1 Tot 1880: Een onbebouwd ‘duivels dal’
Voordat de naam ‘Duijvendaal’ in 1797 in de archieven verschijnt, worden voor het terrein ten noordwesten van de oude stad Wageningen andere namen gebruikt. In 1652 komen we de naam ‘Duijvels dal’ tegen, in 1664 ’t Duijveltjes dall’ en in 1672 ‘Duyvelsdael’. Deze namen kunnen wijzen op oude legendes uit de Middeleeuwen. Misschien was de kwaliteit van de grond zo slecht dat de ‘duivel ermee speelde’. In diverse archiefstukken lezen we dat in de achttiende eeuw de grond op Duivendaal ‘moerassig ’ is, bestaat uit zware klei en een slechte afwatering kent. Het terrein heeft een hoger gedeelte dat in gebruik is als bouwland en een lager gedeelte dat in gebruik is als weiland. Op een kaart van omstreeks 1850 zien we al paden ter hoogte van het huidige laantje van Duivendaal en de Lawickse Allee.
2.2 1880-1900: het eerste onderwijscomplex voor de Rijkslandbouwschool
In 1873 sticht Wageningen een gemeentelijke landbouwschool. Deze landbouwschool is dan in feite een aparte landbouwcursus gelieerd aan de gemeentelijke Hogere Burger School (HBS).
De HBS is gevestigd in het Dijkstoelhuis aan de Hoogstraat (verwoest in 1940). De gemeentelijke landbouwschool komt moeizaam van de grond en de gemeente Wageningen weet het Rijk te bewegen de school over te nemen. Dat lukt in 1876 en dan wordt de landbouwcursus aan de HBS een Rijkslandbouwschool. De gemeente Wageningen koopt in dat jaar het Bassecour en staat, geheel belangeloos, het gebruik af aan het Rijk ter huisvesting van de nieuwe Rijkslandbouwschool.
Al spoedig blijken de terreinen van de Rijkslandbouwschool te klein en al in 1878 koopt de regering een terrein op Duivendaal. De eerste bebouwing van Duivendaal, in 1880, bestaat uit een Hoeve (niet meer aanwezig), een Kabinet van Landbouwwerktuigen (het huidige Duivendaal 7/8) en een woning voor de bedrijfsboer (het huidige Duivendaal 4). En een paar jaar later, in 1884, komt daar nog een extra dienstwoning, voor waarschijnlijk de tuinman, bij (het huidige Duivendaal 3).
2.2.1 Hoeve Duivendaal en bijhorende dienstwoningen
De hoeve ‘Duivendaal’ is een proefboerderij voor ‘aanschouwelijk en demonstratief’ onderwijs, met onder andere stallen voor runderen en paarden, een dorsvloer, bergplaatsen voor hooi en graan, melkkelders, een kaasmakerij en een leslokaal. De dagelijkse gang van zaken, het verzorgen van vee en land, wordt gedaan door de bedrijfsboer van Duivendaal. Voor deze boer wordt een woonhuis, met stallen, op Duivendaal gebouwd.
2.2.2 Kabinet van Landbouwwerktuigen (Duivendaal 7/8)
Voor het ‘aanschouwelijk en demonstratief’ onderwijs en het onderzoeken met welk gereedschap de grond het best bewerkt kan worden zijn landbouwwerktuigen nodig. In het Kabinet van Landbouwwerktuigen worden diverse oude en vele nieuwe landbouwwerktuigen, grotendeels afkomstig uit de opgeheven kabinetten van Utrecht, Groningen en Leiden, samengebracht.
2.2.3 Het Internaat
In 1882 wordt op Duivendaal (Duivendaal 1) het internaat geopend. Het internaat is bestemd voor de huisvesting van ongeveer 30 leerlingen van de Rijkslandbouwschool. Het internaat lijkt voor het onderwijs niet van wezenlijk belang, behalve dan dat het zich vlak bij de proefboerderij bevind. Er wordt in de geschiedenis van het landbouwonderwijs niet veel aandacht aan besteed.
Het gebouw is wel belangrijk in architectonisch opzicht, daarover later meer.
Duivendaal 1 functioneert tot 1896 als internaat. Daarna worden er de Landbouwschool en het woonhuis voor de directeur van deze school ondergebracht.
2.2.4 Het laantje van Duivendaal en brug over de stadsgracht. Duivendaal is in eerste instantie niet goed bereikbaar vanuit de oude binnenstad; de stadsgracht vormt een scheiding. De studenten ondervinden flink tijdverlies als ze van het hoofdgebouw naar Duivendaal en omgekeerd willen lopen. In 1881 of 1882 legt het Rijk samen met de gemeente Wageningen een verharde, met linden beplante, weg aan dwars door Duivendaal en een daarop aansluitende brug over de stadsgracht. Volgens de directeur Jongkindt Coninck wordt de afstand hierdoor van 10 minuten tot maar liefst drie minuten bekort.
2.2.5 Betekenis van complex Duivendaal 1880-1882 voor het landbouwonderwijs
De betekenis van nieuwe complex op Duivendaal voor het landbouwonderwijs is groot. De eerste directeur van de Rijkslandbouwschool, de heer C.J.M. Jongkindt Conick, is een overtuigd voorstander van het ‘theoretisch-praktisch’ onderwijs. Zijn aanstelling, in 1876, baart opzien, omdat het Rijk met de Rijkslandbouwschool een uitsluitend theoretische vorming beoogt.
Het wel of niet gelegenheid geven aan leerlingen om praktische vaardigheden op te doen is kennelijk een groot discussiepunt in Rijkskringen.
Enige weken na zijn aanstelling als directeur maakt Jongkindt Conick een studiereis langs enkele buitenlandse landbouwscholen. Hij ziet daar tot zijn grote genoegen dat aan deze theoretische scholen een proefboerderij is verbonden. Deze boerderijen worden gebruikt om de leerlingen demonstratief onderwijs te geven, niet om, zoals toentertijd in Nederland gebruikelijk, leerlingen zelf landbouwwerkzaamheden te laten verrichten. De bouw van het complex op Duivendaal in 1880 laat zien dat de nieuwe directeur zijn ambitie, tegen de dan heersende opvatting van het Rijk in, heeft kunnen waarmaken.
De trots van Jongkindt Conick op Hoeve Duivendaal is goed te lezen in zijn ‘Een woord over de Rijkslandbouwschool’, een welkomstrede ter gelegenheid van het Nederlandsch Landhuishoudkundig Congres in juni 1882.
2.3 1900-1920: uitbreiding en verbouwingen
Vanaf 1900 is er een sterke groei van het aantal studenten en het onderwijs wordt meerdere malen gereorganiseerd. In 1904 leidt een reorganisatie van de Rijkslandbouwschool tot twee zelfstandige scholen; de Landbouwschool en de Rijks Hogere Land-, Tuin- en Bosbouwschool. Al in 1912 worden ze weer samengevoegd en 6 jaar later, in 1918, wordt de school verheven tot de Landbouwhogeschool. De reorganisaties van de scholen veroorzaken een ware bouwgolf en ook op Duivendaal wordt verbouwd en uitgebreid.
Binnen de al bestaande gebouwen worden ruimtes voor onderzoek en leslokalen aangepast. Dit is nodig omdat onderzoekswerkzaamheden meer ruimte nodig hebben en omdat er door de toenemende aantallen leerlingen steeds grotere leslokalen nodig zijn. In deze periode wordt de boerderij uitgebreid voor het huisvesten van het veeteelt onderwijs. De boerderij staat daarna bekend als het Veeteelt gebouw. Er worden twee nieuwe gebouwen gerealiseerd; Duivendaal 2 en Duivendaal 10.
In 1920 worden de gebouwen op Duivendaal gebruikt voor het onderwijs in de natuurkunde, geologie, veeteelt, anatomie, fysiologie, fytopathologie, tekenen en de tropische cultures.
2.3.1 Duivendaal 2
Omdat Duivendaal 1 te krap wordt, wordt er in 1902, direct naast Duivendaal 1 een extra gebouw neergezet; het huidige Duivendaal 2. In de archieven is heel weinig, praktisch niets, te vinden over Duivendaal 2. Duivendaal 2 heeft in ieder geval meerdere verbouwingen gekend. Direct na oplevering, in 1902, is het een gebouw met een plat dak en een aanbouw in 2 lagen. In 1906 wordt er waarschijnlijk een verdieping opgezet, waarna in 1912 het gebouw wordt uitgebreid met een kap.
2.3.2 Duivendaal 10
In deze zelfde tijdsperiode wordt in 1914 Duivendaal 10 op de hoek van de Lawickse Allee en het laantje van Duivendaal gebouwd ter huisvesting van het veevoederonderzoek.
Het belang van de huisvesting van dit onderzoek en het veelteeltgebouw op Duivendaal wordt geïllustreerd door het volgende. Omstreeks 1920 was een steeds nijpender gebrek aan ruimte voor nieuwe laboratoria en onderwijsgebouwen. Er kwamen plannen op tafel voor een grote uitbreiding op de Wageningse Berg aan weerskanten van de tegenwoordige Generaal Foulkesweg. Het doel is om alle gebouwen van de Hogeschool in één groot centrum, dicht bij elkaar, samen te brengen om de samenwerking van de hoogleraren en lectoren makkelijker te maken en voor de studenten de reistijd te verkorten. Dat zal het bijwonen van colleges bevorderen. Er zijn echter voor vier gebouwen grote bezwaren tegen plaatsing op de Wageningse berg. Dit zijn onder andere twee instituten op Duivendaal: Fytopathologie en Veeteelt. De hoogleraren van deze instituten vinden de nabijheid van de boerderij, de daarbij behorende weide met vee en proefvelden onmisbaar voor het onderwijs.
2.4 1920–1990: intensief gebruik
In de periode van 1920 tot ongeveer 1990 wordt Duivendaal intensief gebruikt voor het onderwijs. De weide blijft als weide in gebruik tot ver in de 20ste eeuw. Het is niet helemaal duidelijk wanneer de stallen zijn gesloopt, maar we weten in ieder geval dat in 1977 het terrein achter de bebouwing langs het laantje van Duivendaal wordt ingericht voor de huisvesting van studenten in 14 barakken.
In 1990 zegt de heer Ir. L.P.M.G. Tonnaer, hoofd van de afdeling gebouwen en terreinen, over
Duivendaal:
‘Er stonden op Duivendaal een hoop onduidelijke gebouwtjes die er niet thuishoorden. Het enige wat we met Duivendaal deden was er probleempjes van elders oplossen, simpelweg door er barakken neer te zetten’.
2.5 Vanaf 1990: komst van het bestuurscentrum
In 1990 worden alle onduidelijke gebouwtjes; alle barakken, het veeteeltgebouw en een ‘aardig houten gebouwtje in Amsterdamse school stijl’ gesloopt voor de nieuwbouw van het bestuurscentrum.
Het nieuwe gebouw moet een fris en representatief gebouw worden. De keuze valt op de architect Leo Heijdenrijk. Over het ontwerp van Heijdenrijk is veel te vertellen, maar in het kader van deze verkenning gaan we hier verder niet op in. In 1990 wordt ook een nieuwe stedenbouwkundige structuur voor Duivendaal ontworpen. De oude scheidslijn tussen bouwland en weiland wordt de nieuwe as door het gebied. Het bestuurscentrum staat exact op het midden van deze as.
3 Architectuur op Duivendaal
3.1 De Rijksgebouwendienst
De Rijksgebouwendienst was verantwoordelijk voor de huisvesting van de Rijksscholen, dus ook voor de gebouwen op Duivendaal. De bouw omstreeks 1880 van het eerste complex gebouwen voor het landbouwonderwijs in Wageningen vindt bijna gelijktijdig plaats met een belangrijke reorganisatie van de Rijksgebouwendienst in Den Haag.
Van grote invloed was de aanstelling van Jhr. V.E.L. de Stuers (Victor Eugène Louis) tot ambtenaar van Kunsten en Wetenschappen in 1875. Victor de Stuers stond voor een nieuwe ontwikkeling in de bouwkunst. De Stuers stelde in 1876 P.J.H. Cuypers (Pierre) aan als architect der Rijksmuseumgebouwen. In 1876 wordt C.H. Peters (Cornelis Hendrik), een leerling van Cuypers, benoemd tot rijksarchitect voor post- en telegraafkantoren. Daarna wordt in 1878 J. van Lokhorst (Jacobus) aangesteld als rijksbouwkundige voor de gebouwen van onderwijs.
De Stuers en Cuypers bepalen vervolgens decennia lang het gezicht van de Rijksgebouwen.
Onder hun leiding worden vele rijksgebouwen neergezet in de door hun ontwikkelde nieuwe nationale bouwstijl.
Jhr. Victor de Stuers (1843-1916) Pierre Cuypers (1827 – 1921)
Jacobus van Lokhorst (1844-1906) Cornelis Peters (1847-1932)
3.2 Bouwgeschiedenis Duivendaal tot 1920
De eerste opdracht voor van Lokhorst voor de Rijkslandbouwschool is het ontwerpen van een aantal gebouwen voor het in 1876 aangekochte terrein Duivendaal. Het gaat om de Hoeve (een gebouw voor demonstratief onderwijs), de bedrijfswoning voor de boer, het Kabinet voor Landbouwwerktuigen en het internaat. De bouw van de eerste drie gebouwen verloopt zonder enige problemen en ze verrijzen omstreeks 1880 op Duivendaal. De bouw van het internaat levert echter problemen op en is juist daarom exemplarisch voor de ontwikkeling van de Nederlandse architectuur in de periode rond 1880.
Wat gebeurde er?
Van Lokhorst voltooit in 1897 zijn programma van eisen voor het internaat. De minister van binnenlandse zaken, de heer J. Six, vindt echter het ontwerp veel te duur. De minister vraagt architect Cuypers voor advies en Cuypers reageert met een brief en enkele schetsen. Ook van Lokhorst past zijn programma van eisen aan en weet de kosten terug te brengen van f 62.500,- tot f 56.000,-. Maar ook dit vindt de minister te duur. Hij stelt voor een andere architect te benaderen voor het internaat. De directeur van de Rijkslandbouwschool, de heer Jongkindt Conick, komt daarop met een alternatief ontwerp van een Wageningse opzichter. Het alternatieve ontwerp is een ontwerp in neo-classicistische stijl, compleet met Griekse zuilen en frontons. Op dit ontwerp reageert Victor de Stuers heel fel. De stijl van het alternatieve ontwerp is kenmerkend voor de Nederlandse architectuur tot 1875 en vertegenwoordigt alles waar de Stuers en Cuypers zich zo tegen af zetten. De reactie is bewaard gebleven en geeft de ontwikkeling naar een moderne Nederlandse architectuur op een bijzondere wijze weer.
De Stuers eindigt zijn brief met de volgende tekst onder het kopje “Stijl”.
De opmerking dient mij van het hart te gaan dat het dwaas is voor een pensionaat van landbouwalumni een gebouw te ontwerpen in een stijl waarvan de motieven aan de Griekse tempels ontleend zijn. Wij hebben goddank in Nederland voorbeelden genoeg van smakelijke nationale bouwwerken om die als leidraad te kunnen bezigen en om ons de verleiding te sparen de marmeren tempels van Phidias en Praxiteles in een bespottelijke navolging na te bootsen met vuren houten lijsten, terracotta krullen en cementpap, die gezond verstand verwerpt, omdat onze geschiedenis, onze materialen, ons klimaat ze veroordeelt. De belachelijke gevel van dit internaat is voor mij voldoende om den ontvanger te klasseeren onder die timmerlieden, waaraan vroegere regeringen tot schade der schatkist en tot schande van het land reeds te lang ons achterlijke bouwwezen hebben toevertrouwd.
Na deze felle reactie kan J. van Lokhorst verder met de bouw van het Internaat op Duivendaal.
In de tweede bouwperiode van Duivendaal is van Lokhorst verantwoordelijk voor de bouw van Duivendaal 2 in 1902. Hij kan alleen voor het eerste deel van het gebouw verantwoordelijk zijn geweest en niet meer voor de verbouwingen van 1906 en 1912. J. van Lokhorst overlijdt op 61 jarige leeftijd in 1906.
Uit recent materiaal blijkt verwarring of Duivendaal 10 ontworpen is door Jacobus van Lokhorst of door Cornelis Peters of door beiden. Van Lokhorst en Peters hebben vaker samen samengewerkt, bijvoorbeeld aan het Rijksarchief te Assen en ontwerpen in dezelfde stijl. Omdat Van Lokhorst in 1906 is overleden en omdat Duivendaal 10 is gebouwd in 1914 (8 jaar later) is het onmogelijk dat Van Lokhorst hieraan heeft meegewerkt. Daarmee is het zeker dat Cornelis Peters verantwoordelijk is voor het ontwerp van Duivendaal 10.
3.3 De architecten van Duivendaal
3.3.1 Architect J. van Lokhorst (Jacobus) Jacobus van Lokhorst was van 1878 tot 1906 Rijksbouwkundige voor de gebouwen van onderwijs bij de afdeling Kunst en Wetenschappen van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Samen met Pierre Cuypers en Cornelis Peters gaf hij gestalte aan de vernieuwing in het rijksbouwen, met de neorenaissancestijl als nationale bouwstijl. Later bouwde hij echter ook in een neogotische stijl. Van Lokhorst was een van de meest productieve Rijksarchitecten uit het laatste kwart van de negentiende eeuw. Hij ontwierp vooral provinciehuizen, universitaire laboratoria en archiefgebouwen, maar zijn specialisme lag in de utiliteitsbouw. (Bron NAI).
3.3.2 J. van Lokhorst in Wageningen
Opvallend is dat in Wikipedia geen enkel gebouw in Wageningen, van van Lokhorst wordt genoemd.
Van Lokhorst is voor Wageningen echter een belangrijke architect. Dit is begrijpelijk, omdat hij de architect voor onderwijsgebouwen van de Rijksdienst is in de eerste jaren van het bestaan van het landbouwonderwijs in Wageningen. Buiten de gebouwen op Duivendaal zijn in Wageningen vooral van belang: de Rijks HBS (1896), het hoofdgebouw voor de Rijkstuinbouwschool (1896) en het Landbouw Proefstation (1900).
De gebouwen voor de toenmalige Rijks HBS zijn nu Rijksmonumenten.
3.3.3 Architect C.H. Peters (Cornelis Hendrik)
De Fries Cornelis Peters was van 1876 tot 1916 Rijksbouwkundige naast Cuypers, onder andere voor Landsgebouwen, Posterijen en Telegrafie. Een van zijn eerste en belangrijkste werken is het departement van Justitie in Den Haag, ontworpen in een neorenaissancestijl die verwant is aan het Rijksmuseum van Cuypers. Het is een zuiver voorbeeld van de nieuwe bouwstijl van de rijksoverheid zoals Pierre Cuypers en Victor de Stuers voor ogen stond.
Later bouwde hij steeds meer in een rijkversierd baksteen. In deze stijl, de zogenaamde ‘postkantorengotiek’, bouwde hij talrijke post- en telegraafkantoren (Bron NAI).
3.3.4 C.H. Peters in Wageningen
Ook Duivendaal 10 in Wageningen komt niet voor op landelijke lijstjes van bouwwerken van Cornelis Peters. Als we Duivendaal 10 afzetten tegen de andere werken van Peters in Nederland, is Duivendaal ook niet van heel grote importantie. Het gebouw is geen Rijksmonument.
Duivendaal 10 is echter in Wageningen het enige gebouw van de architect Peters en daarmee van lokaal en regionaal belang. Het is dan ook zeer terecht dat Duivendaal 10 een gemeentelijk monument is.
4 Architectonische beschrijving gebouwen
4.1 Het Internaat (Duivendaal 1)
Architect Jacobus van Lokhorst
1982
Jacobus van Lokhorst maakte het ontwerp voor het Internaat (Duivendaal 1) in de voor hem kenmerkende combinatie van neogotische en neorenaissance-details. De stijl van het gebouw kenmerkt zich door een functionele constructie en logische materiaalbehandeling. De gevel is opgetrokken uit rode baksteen, versierd met -vooral boven deuren en vensters- geglazuurde baksteen. Het gebouw heeft een asymmetrische plattegrond en een afwisselend silhouet. De ingangspartij wordt bekroond door een torentje met wijzerplaten.
Het gebouw Duivendaal 1, ligt op een zeer prominente plek aan de centrumzijde van het laantje van Duivendaal en aan de stadsgracht. Het gebouw is daarmee het visitekaartje van Duivendaal, komende vanaf het centrum, en heeft een uitstraling die daarbij past.
In het gebouw zijn toevoegingen gedaan om het aan hedendaagse eisen te laten voldoen (bijvoorbeeld een lift). De hoofdopzet is hierbij gerespecteerd en het uiterlijk van het gebouw is aan de buitenzijde niet aangetast.
4.2 Voormalig Meteorologie (Duivendaal 2)
Architect Jacobus van Lokhorst en anderen
1906
Het voormalig gebouw van Meteorologie is van een wat later datum (1902) dan de eerste bebouwing van Duivendaal (1880). Het gebouw is meerdere malen verbouwd en uitgebreid. Het is onbekend wie verantwoordelijk was of zijn geweest voor de verbouwingen en uitbreidingen van
1906 en 1912. Van Lokhorst overleed in 1906.
Ook dit gebouw heeft een decoratieve gevelsteen. Het gebouw heeft hoge ruimten die de voormalige collegezalen en onderzoeksruimten huisvestten. Deze zijn gerangschikt rond een centrale hal waaraan het trappenhuis ligt. De ruimtelijke opzet of geleding is architectonisch niet heel helder of bijzonder.
Het gebouw is opvallend door de toepassing van spanten met stalen trekstangen in combinatie met balken. Vloeren bestaan uit stalen moeren en kinderbalken met daartussen gemetselde licht buigende togen. Daarop is een houten vloer aangebracht. De spanten in de trappartij en de hoger gelegen ruimten zijn duidelijk zichtbaar. Het tegelwerk en de trappartij zijn nog geheel intact en rijk gedecoreerd.
Het gebouw is niet gelegen aan het laantje van Duivendaal, maar net erachter. De entree van het gebouw zit aan de zijkant, de kant van het laantje en is weinig representatief. Het lijkt meer een zij-ingang door de ligging direct aan het trappenhuis van het gebouw. Het gebouw wordt door de plaats van de entree, de wat naar binnen gekeerde opzet van de hal en de geleding met een hoge plint zonder aansluiting op het maaiveld niet gekenmerkt door een duidelijke voorgevel of een markante aansluiting op het omringende terrein.
4.3 Woning (Duivendaal 3)
Architect Jacobus van Lokhorst
1884
De woning sluit aan bij de omringende bebouwing qua materiaalgebruik en geleding. De schaal van de woning is beduidend kleiner dan die van de universiteitsgebouwen.
De tuinmuur is in aansluiting op de architectuur vormgegeven. De woning ligt iets verhoogd. De tuin draagt bij aan het van oorsprong lommerrijke karakter van het laantje en de landbouwgronden die hier lagen. De woning draagt bij aan de diversiteit in maat en schaal binnen het ensemble, het gebouw is echter op zichzelf niet heel bijzonder of onderscheidend als architectonisch object.
4.4 Bedrijfswoning (Duivendaal 4)
Architect Jacobus van Lokhorst
1880
De voormalige bedrijfswoning voor de boer van de proefboerderij is uitgevoerd als zogenaamd krukhuis. Dit betekent dat het hoofdhuis in een L-vorm naar één zijde is uitgebouwd. De stijl van het de architectuur is duidelijk herkenbaar van Jacobus van Lokhorst. Ook hier is de gevel opgetrokken uit rode bakstenen. Het perceel had van oorsprong ook stallen, die inmiddels gesloopt zijn. Het gebouw sluit aan bij de omringende bebouwing met een rijke detaillering van het metselwerk, het is echter kleiner dan de statige universiteitsgebouwen en heeft van oorsprong een meer agrarisch karakter. Het gebouw heeft een hardstenen trap voor de toegang vanaf het laantje. Ook hier is de tuin is met muurtjes omringd waardoor er samenhang ontstaat langs het laantje en er gradaties van privacy ontstaan tussen gebouw, tuin en omringend (semi-) openbaar gebied. Het gebouw zelf is voor deze periode niet bijzonder onderscheidend qua architectuur of ruimtelijke opzet.
4.5 Kabinet van Landbouwwerktuigen (Duivendaal 7/8)
Architect Jacobus van Lokhorst
1880
De stijl van Duivendaal 7/8 is wederom herkenbaar als een ontwerp van Jacobus van Lokhorst. Een gebouw voor een zo bijzondere functie, het herbergen van werktuigen en gereedschappen, heeft natuurlijk ook een bijzondere ruimtelijke opzet en geleding. Het bestaat uit drie kleine vleugels die met elkaar verbonden zijn. De middelste is daarin extra benadrukt en heeft een grotere hoogte met hoge ramen. De binnenruimte van dit volume heeft met zijn hoge ramen en grote overspanning een verrassend ruimtelijk karakter. De drie vleugels zorgen voor een fijnmazige gelede opzet aan de kant van het laantje maar ook naar het hart van het terrein toe. Aan het laantje is de overgang naar het openbaar gebied met een tuinmuur zorgvuldig vormgegeven. Het gebouw heeft een markante ligging in en oriëntatie op het gebied, echter is van binnen verrommeld en de constructie van de centrale vleugel is helaas niet meer helemaal intact, de spanten zijn onderbroken. Ook is er een tussenvloer toegevoegd die de ruimtelijkheid van de hoge ruimte ontkracht. Doordat het gebouw nu voor drie verschillende functies in gebruik is en er nogal wat wanden en voorzieningen zijn geplaatst gaat de ruimtelijke helderheid en samenhang verloren. In het gebouw is installatieruimte voor het bestuurscentrum gesitueerd.
4.6 De Lawet (Duivendaal 10)
Architect C.H. Peters
1914
Het voormalige gebouw voor veevoederonderzoek staat voor een nieuwe wending in de architectuur die zich voltrok na 1900. Het was de overgang van de neorenaissance naar een meer verzakelijkte vorm daarvan. Het ontwerp van Duivendaal 10 maakt een koppeling van de neostijlen naar de bouwkunst van de Amsterdamse school. Peters had op jonge leeftijd een uitgebreide studie gemaakt van kerken in zijn geboortestreek Groningen. Deze kerken hebben meestal eenvoudige puntgevels van bakstenen met oplopende boogfriezen en drielichtsvensters. Peters was hiervan zeer onder de indruk en heeft deze kenmerken ook verwerkt in Duivendaal 10. Peters gebruikte gladde in vorm gebakken stenen om boogfriezen en deurposten iets extra’s te geven. Duivendaal 10 bestaat uit een middenresaliet met topgevel en zadeldak, schuin gericht op de hoek van Duivendaal en de Lawickse Allee. Achter de drielichtsvensters en het tableau van vijf vensters daaronder, bevindt zich de negen meter hoge voormalige bibliotheek van de Landbouwhogeschool. Daarachter ligt het monumentale trappenhuis dat verlicht wordt door vensters in de naar Duivendaal gerichte gevel. De bibliotheek en het trappenhuis worden overwelfd door een neogotisch houten tongewelf. Het gebouw illustreert de periode dat staalconstructies uit de industrie ook meer en meer in overheidsbebouwing en woongebouwen werd toegepast. Ook in dit gebouw zijn op de bovenste verdiepingen staalconstructies voor de spanten toegepast. Aardig detail is dat Duivendaal 10 een van de laatste gebouwen was met hele hoge ramen. Het elektrisch licht had zijn intrede gedaan en verlichting van buiten tot achter aan de werkruimtes was niet meer noodzakelijk.
De kelder heeft een tegelvloer en verschillende utilitaire ruimten, de verdiepingshoogte varieert hier en is onvoldoende voor een verblijfsfunctie naar hedendaagse maatstaven. Het gebouw heeft een kap en dakkapellen, waarvan de kozijnen niet in zeer goede staat verkeren.
4.7 Ensemble en stedenbouwkundige structuur van Duivendaal
Er is samenhang tussen de gebouwen door overeenkomstig materiaalgebruik en gemeenschappelijke kenmerken qua bouwstijl en geleding. Het gebruik van roodbruine baksteen met vele baksteenornamenten (zoals in gele baksteen uitgevoerde speklagen, muurankers, rondbogen boven de raampartijen), hoge raampartijen met verticale, gelede vensters, een hoge al dan niet uitgemetselde plint -veelal in combinatie met een half verdiept souterrain- en de toepassing van een dakkap; architectuurkenmerken die bij de verschillende gebouwen terugkomen.
Dit zorgt voor herkenbaarheid van vooral de rond 1880 gebouwde gebouwen als ensemble op Duivendaal. Er is variatie in de gebouwen qua maat en schaal, qua (oorspronkelijke) functie en ruimtelijke opzet en voor wat betreft de wijze van aansluiting op de omgeving.
Duivendaal is opgezet als een terrein voor een proefboerderij en een internaat. Het internaat stond vooraan op het bouwland, vlak bij de brug naar de oude stad en het laantje van Duivendaal. De boerderij met al haar stallen en gronden gebruikte het overige deel van het terrein, de weide werd gebruikt voor de proefvelden. Dit is de reden dat Duivendaal nooit een heldere leesbare stedenbouwkundige geleding heeft gehad. Tot het ontwerp voor een nieuwe inrichting in 1990 werd het terrein pragmatisch gebruikt. De routing over het terrein heeft gevarieerd, er is hier geen even belangrijke tweede as, geen helder grid, of een dwarsstructuur die continu is geweest. Er stonden tijdelijke gebouwen, barakken, stallen en laboratoriumgebouwen verspreid over het terrein.
Het laantje van Duivendaal vormt vanaf het begin af aan een herkenbare ruimtelijke drager voor het gebied. In deze tijd heeft het laantje van Duivendaal nog steeds een functie als uitvalsroute vanuit het centrum. De laan heeft een groen karakter met doorkijkjes naar Duivendaal en aan de andere kant naar het Hof van Wageningen. De sterkere oriëntatie op de Costerweg, als tegenhanger van de orientatie op het laantje van Duivendaal-kreeg pas later vorm met de bouw van het bestuursgebouw.
5 Conclusie
De ontstaansgeschiedenis, de historisch ruimtelijke ontwikkeling en de ruimtelijke kwaliteiten van Duivendaal zijn in de voorgaande hoofdstukken in kaart gebracht. Dit geeft een beeld van de waarde van het erfgoed op Duivendaal.
5.1 Waarde voor de geschiedenis van het landbouwonderwijs
Het complex gebouwen uit 1880-1882 heeft een grote betekenis voor de geschiedenis van het landbouwonderwijs. Het complex gebouwen staat voor het ontstaan van het ‘aanschouwelijk demonstratief’ onderwijs; de ambitie van de eerste directeur, de heer Jongkindt Coninck. Dit aspect van het onderwijs, dat in Duivendaal is begonnen, heeft veel bijgedragen aan het succes van het landbouwonderwijs in Wageningen. De gebouwen die deel uitmaken van dit complex zijn: Het voormalige Internaat (Duivendaal 1), de dienstwoningen voor de boer en de tuinman (Duivendaal 3 en 4) en het oude Kabinet van Landbouwwerktuigen (Duivendaal 7/8). De ooit zo belangrijke proefboerderij zelf en de stallen bij de dienstwoningen zijn niet meer aanwezig. Duivendaal 2 en het oude gebouw voor veevoederonderzoek (Duivendaal 10) worden niet of nauwelijks genoemd in de literatuur over de geschiedenis van het landbouwonderwijs. Behalve dan dat het voor het veeteeltonderwijs gunstig was om dichtbij de boerderij en de proefvelden te liggen.
5.2 Waarde vanuit de architectuur
De gebouwen op Duivendaal van de architecten Jacobus van Lokhorst en Cornelis Peters komen allen niet voor op landelijke architectuur selecties of biografieën van de architecten. Toch kunnen we stellen dat Duivendaal 1 en 10 van architectonische waarde zijn op lokaal en regionaal niveau. Duivendaal 1 vanwege zijn bouwstijl, ligging, schoonheid en betekenis voor de ontwikkeling van een nationale bouwstijl van de Rijksgebouwendienst rond 1880. Duivendaal 10, natuurlijk ook om zijn schoonheid en ligging aan de Lawickse Allee, maar vooral omdat dit het enige gebouw is van architect Peters in Wageningen en directe omgeving. Daarnaast is Duivendaal 10 een voorbeeld voor de omslag van neogotische stijl naar de Amsterdamse school stijl.
De overige gebouwen zijn architectonisch van minder waarde. De woonhuizen zijn eenvoudig, in de loop der jaren een aantal keren aangepast en architectonisch minder interessant.
Duivendaal 2 is in eerste instantie een gebouw van Jacobus van Lokhorst, maar vervolgens in een aantal fasen uitgebreid door andere onbekende architecten. Het gebouw had als doel het oplossen van het ruimtegebrek van Duivendaal 1. Er zijn geen historische ´verhalen´ over het voormalige Meteorologie te vinden. Als we Duivendaal 2 vergelijken met andere gebouwen van Jacobus van Lokhorst moeten we concluderen dat het gebouw, misschien wel groot, maar niet heel bijzonder is. Duivendaal 2 past wel qua architectuur bij de andere gebouwen op Duivendaal, draagt dus bij aan het geheel.
5.3 Waarde vanuit de stedenbouw en het ensemble
Zoals eerder is beschreven is er nauwelijks een stedenbouwkundige structuur voor het oorspronkelijke Duivendaal. Het terrein bestond uit bouwgrond en weiland. Het weiland blijft decennia lang ook als weiland en proefveld gebruikt. De eerste bebouwing ligt op de strook bouwgrond langs het laantje van Duivendaal. Het laantje en de daarop aansluitende brug is aangelegd om de bereikbaarheid van de proefboerderij en het internaat te verbeteren is de enige historische stedenbouwkundige structuur.
Het karakter van het laantje, met bomen omzoomd, in een groene setting, met daarlangs de historische gebouwen en gebouwtjes (de woningen) heeft daarom waarde voor de stedenbouwkundige opzet van het terrein. De nog steeds groene setting en de doorkijkjes aan beide kanten van het laantje herinnert aan de onbebouwde situatie van voor 1880. Duivendaal als geheel heeft nog steeds een beetje het karakter van een groene weide, nu te midden van de bebouwing van de veel grotere stad Wageningen.
Het laantje en de historische gebouwen langs het laantje (Duivendaal 1, 3, 4 en 7/8) zijn waardevol vanuit het perspectief van het ensemble.
Duivendaal 2, gebouwd achter Duivendaal 1 op het randje van het bouwland, heeft een minder prominente ligging ten opzichte van het laantje en is niet goed zichtbaar vanaf de entree van Duivendaal over de brug. De ruimtelijke opzet van het gebouw is niet heel helder en de entreepartij en de gevels zijn niet zeer representatief naar de omgeving. Wij concluderen dat Duivendaal 2 minder waarde heeft voor de uitstraling (aanzicht van buitenaf), de samenhang (ensemble) van het gebied en de historische waarde van het laantje van Duivendaal.
Geraadpleegde bronnen
GERAADPLEEGDE BRONNEN
Websites
• Wikipedia http://nl.wikipedia.org
• UvA tekstbank Collectie Nederlands Schoolmuseum http://schoolmuseum.uba.uva.nl/
• Website Nederlands Architectuur Instituut http://www.nai.nl
• Website Stichting Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren (dbnl)
• Biografisch Woordenboek van Nederland:1880-2000 http://www.historici.nl
Literatuur
• Wouter Botman/Tijs Tummers; Het schip van Blaauw; Bouwen voor de Landbouwuniversiteit
Wageningen (1977/1990); Landbouwuniversiteit Wageningen, 1990;
• De geschiedenis van de Landbouwuniversiteit Wageningen, deel 1; J. van der Haar, 1993
• De geschiedenis van de Landbouwuniversiteit Wageningen, deel 2; J. van der Haar, 1993
Diverse artikelen gekregen van Historische vereniging ‘Oud-Wageningen’.
• Artikel ‘Bodemkunde is een sobere vertegenwoordiger van ‘Postkantorenstijl”, 1993;
• ‘Rijksruzie werd uitgevochten op Duivendaal’, artikel Veluwepost, 11 augustus 1993;
• ‘Van Duijvelsdall tot Duivendaal’, Comité Open Monumentendag Wageningen, 2008;
• ‘Dal van de duivel na daal der duiven’, Quirijn Visscher, De Gelderlander
